Lobbes, een middeleeuwse stad vol verhalen…
De indrukwekkende en charismatische kapittelkerk Saint-Ursmer, de Folcuintuin, de Portelette en de barokke details, de prachtige steegjes enz. Vanaf het moment dat bezoekers de middeleeuwse stad betreden zijn ze al verkocht. Naast de architectuur en het religieus erfgoed, heeft Lobbes ook een paar spannende verhalen te vertellen.
Jean Meurant, een gepensioneerd oud-onderwijzer en geschiedenisliefhebber vertelt ons drie verhalen uit deze stad, die verscholen ligt in de vallei van de Sambre.
De belegering van Lobbes door de Magyaren in 955
De middeleeuwse stad Lobbes, ook wel ‘Lobbes La Savante’ genoemd, werd in 955 belegerd door Magyaarse nomaden. Jean Meurant vertelt: “De Magyaren hadden de reputatie onverslaanbaar te zijn vanwege hun kwaliteiten als boogschieters en ruiters. Je kunt je dus de angst van de bevolking voorstellen en de zorgen van de besturende elite. Baldéric, de abt van Lobbes, probeert tevergeefs een diplomatieke oplossing te vinden. De bezorgde burgers van Lobbes willen hun toevlucht zoeken in het kasteel van Thuin, maar graaf Régnier weigert hen bescherming te verlenen. Ze beginnen daarom met versterkingen aan te leggen rondom de Saint-Ursmerkerk waarbij ze geholpen worden door de monniken van de abdij.”
Op 2 april 955 nemen de Hongaarse ruiters geleidelijk aan bezit van de stad Lobbes. “De angstige bewoners verschansen zich achter de provisorische versterkingen, die ze hebben opgezet. Ze worden al snel overmeesterd. Vanaf de geïmproviseerde wallen zien de samengeschoolde bewoners dat beneden de kelen van de oude monniken Theutmare en Théodulphe worden doorgesneden, de abdij wordt vernietigd en de Sint-Pauluskerk in brand wordt gezet. De overheersers zijn her en der op zoek naar de schat van Lobbes: het fortuin van een zo rijke abdij. De belegerde bevolking ondergaat de onderdrukking van de Hongaarse strijders. De eerste slachtoffers vallen en de vijanden bestormen de dorpswallen.”
In het aanzicht van dit bloedige spektakel bidden de bewoners tot God, Saint-Ursmer en Saint-Ermin. ”Plotseling verschijnen twee duiven uit de crypte en vliegen drie rondjes boven de belegeraars ondanks het geschreeuw, de pijlen en de gevechten. Is deze vogelvlucht een teken? Een wolkbreuk gevolgd door een vreselijke regenbui knettert neer op de heuvel onderwijl takken, grond en stenen en... soldaten met zich meeslepend, die van de heuvel rollen tot aan de oever van de Sambre. De vijand is zo geschrokken van dit natuurgeweld, dat ze er in galop vandoor gaan op hun kleine paarden. Lobbes is bevrijd. De bewoners van de abdij en van het dorp beloven gezamenlijk, dat deze memorabele dag voortaan een feestdag zal zijn, voor henzelf en voor hun nakomelingen als waardige herdenking van dit heldenverhaal waarin de inwoners van Lobbes werden bevrijd van de belegering door de Hongaren.”
Rondom de kapittelkerk, zetel van de deken van de kerken in het koninkrijk, staan informatieve panelen die verhalen over deze (mislukte) aanval.
De tuin van Folcuin, erfenis van Karel de Grote
Deze tuin aan de voet van de kapittelkerk is een rechtstreekse erfenis van de benedictijner monniken, maar ook van Karel de Grote, die aan elk van zijn gebieden bepaalde regels voor het tuinieren oplegde om het hoofd te kunnen bieden aan de eventuele hongersnoden, epidemieën en geweld uit die tijd. “Ten tijde van het Frankische Rijk, voerde Lobbes, als trouwe benedictijnse instelling gewillig de capitularia van de keizerlijke macht uit. Na de bouw van de Saint-Ursmer kapittelkerk moesten ook de tuinen worden aangelegd volgens de richtlijnen van de Capitulare van Villis. Artikel 70, waarin 73 soorten kruiden en 16 bomen worden aanbevolen, heeft zeker bijgedragen aan de verbetering van de horticulaire rijkdom van de abdij. Aan het begin van de 18e eeuw trokken de kloostertuinen van Lobbes de aandacht van alle bezoekers en van kunstenaars als Martène en Durand, de Graaf van Calenberg, Saumery, Harrewijn en Remacle Le Loup.”
Geïnspireerd op de middeleeuwen en de kloostergeschiedenis, is de tuin in het jaar 2000 heropend met hulp van de vrijwilligers van de vzw ‘Les Amis de la collégiale Saint-Ursmer de Lobbes’. De tuin die vrij toegankelijk is, bestaat uit verschillende en gevarieerde bedden: aromatische en medicinale planten, eetbare planten en fruitbomen. Het is ook een plaats waar ontmoetingen plaatsvinden en de dorpsbewoners en toeristen aangenaam kunnen verpozen. De tuin van Folcuin, die geklasseerd is als ‘Parcs et Jardins de Wallonie’ is een echte oase van rust waar je heerlijk kunt ronddwalen.
Een beschermde fraudeur
Aan het begin van de 18e eeuw viel Lobbes nog onder het Prinsdom van Luik en was het dus nog deel van het Keizerrijk. “De hele week was Jacques Bustin al voor abt Goffart aan het rijden geweest, tot over de grens. Voorzien van de geleibrieven van de abdij, maakte Jacques van de gelegenheid gebruik om alvast een kijkje te nemen en zijn wekelijkse nachtelijke grensovergang voor te bereiden. Hij kende de grenswachten van Henegouwen goed en schiep er altijd welbehagen in om hen te bedotten.” Maar de grenswachten, die geholpen werden door patrouilles te paard dreigden iedere fraudeur te doden. “Alles liep mis toen Jacques aankwam, te midden van meilers en rook. Een paar mijnwerkers begonnen te schreeuwen en de grenswachters die overigens ver van de plek verwijderd waren, werden hierdoor gealarmeerd. Hij ging verder naar de koninklijke weg die naar de grens leidde.”
“Ze begonnen meteen met schieten en jaagden de honden van de mijnwerkers op. Opeens voelde hij de wielen vastlopen en de paarden moesten zo’n moeite doen, dat hij dacht dat zijn einde nabij was… Maar opeens hielden de honden op met blaffen. Hij stapte af om de paarden te kalmeren, en toen pas begreep hij wat er was gebeurd… Hij was niet blijven steken in de Fontaine au Lait maar in de Source de Charmes: hij herkende deze aan het beeld van Notre-Dame de Carpin. Hij was uiteindelijk ver verwijderd van de grens, dichtbij huis in het bos van Lobbes. Langzaam haalde hij de zakken van de kar: dat was de reden van zijn vertraging maar, een ding was zeker, deze nacht was hij beschermd! “
“Kort daarna, ontdekte pastoor Galopin een nieuwe kapel bij de beek van Charmes. Kosten nog moeite waren bespaard… Baksteen voor de muren, steen voor de vensters, enz. Nadat hij op de hoogte was gebracht door Jacques, toonde de pastoor begrip en bood hij aan om het gebouwtje te zegenen. Op sommige zondagen gingen Jacques en zijn vrouw Marie-Jeanne wandelen vanaf de Grosse Borne tot aan hun kapel. Bij deze gelegenheid haalden ze mooie herinneringen op. Deze kapel doorstond de tijd en bleef bewaard als eerbare en stille getuige in het Quartier des Bonniers.”